"Wanneer uw dagen voorbij zijn en u met uw vaderen ontslapen bent, zal Ik uw nakomeling na u, die uit uw lichaam voortkomt, doen opstaan en Ik zal zijn koningschap bevestigen. Die zal voor Mijn Naam een huis bouwen, en Ik zal de troon van zijn koningschap voor eeuwig bevestigen. Ík zal hem tot een Vader zijn, en híj zal Mij tot een zoon zijn......Uw huis en uw koningschap zullen voor uw ogen voor eeuwig vaststaan, uw troon zal voor eeuwig zeker zijn." (2 Sam 7:12)
Maar ook David begon te zondigen. Overspel, moord. God beloofde ook dat David geen rust meer zou kennen en dat zijn eigen zich kinderen tegen hem zouden keren. Toch blijft hij wandelen met God. Hij komt zijn tekortkomingen onder ogen en aanvaard Gods wegen. Ook in alle tegenslagen blijft hij vertrouwen op God. De laatste woorden van David gaan over de komende Messias.
"De Rots van Israël heeft tot mij gesproken: Er komt een Heerser over de mensen, een Rechtvaardige, een Heerser in de vreze Gods. Hij is als het licht van de morgen,wanneer de zon opgaat,een morgen zonder wolken;als de glans na de regen, die groen laat opkomen uit de aarde. Hoewel mijn huis zo niet is bij God, heeft Hij mij toch een eeuwig verbond gesteld." (2 Sam 23: 3)
Salomo (ook wel Jedidja) regeerde net als David 40 jaar over Israël. In zijn rijk is er rust. God had hem gezegend met wijsheid en rijkdom. Hij bouwde de tempel maar ook Salomo zondigde. Maar in tegenstelling tot David keert hij zijn hart van God af en gaat de afgoden van zijn vrouwen aanbidden. God laat het koninkrijk in tweeën breken. Zijn zoon Rehabeam wordt niet geaccepteerd als koning van Israël. Israël kiest een andere koning en zo zijn er nu twee koninkrijken. Israël en Juda/Benjamin. Het gaat van kwaad tot erger. De koningen van Israël verleiden het volk om afgoden te dienen en koningen van Juda blijken God niet te kennen en beginnen steeds meer van God af te wijken. Af en toe is er een opleving van het geloof maar het blijft een afglijdende schaal. Het werd zo erg dat ze net zo slecht werden als de volken die God voor hen had verdreven en zelfs nog erger.
"Maar de Israëlieten hadden geen vertrouwen in de Heer, hun God. Ze waren net zo ongehoorzaam als hun voorouders. Ze luisterden niet naar de waarschuwingen van de Heer. Ze leefden niet volgens de wetten en regels die hij aan hun voorouders gegeven had. Ze vereerden goden die niets waard waren, en daardoor waren ze zelf niets meer waard. Ze gingen net zo leven als de volken om hen heen, ook al had de Heer hun dat verboden. De Israëlieten vergaten alle wetten van de Heer, hun God. Ze maakten twee beelden van stieren, en ze maakten een heilige paal voor de godin Asjera. Ze vereerden de sterren en dienden de god Baäl. Ze offerden hun kinderen, ze gingen naar waarzeggers, en ze probeerden ook zelf de toekomst te voorspellen. Ze deden alles wat de Heer slecht vond, en zo beledigden ze hem. Toen werd de Heer woedend op de Israëlieten. Hij stuurde ze weg uit hun land."
Assyrië voerde Israël weg en liet het land bevolken door kolonisten uit Babel en omstreken (de Samaritanen, die naast hun eigen godsdienst, ook de wetten van de God van Israël wilden volgen) en later werd Juda weggevoerd naar Babel. In deze tijden stonden de profeten op om het volk steeds weer te waarschuwen maar ook om te wijzen naar een nieuwe toekomst. Gods verlossingsplan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten