Na 20 jaar vertrekt Jacob naar Kanaän. Hij is met niets gekomen en keert als een rijk man terug. Hij is getrouwd met de dochters van Laban. Hij heeft bij zijn twee vrouwen, Lea en Rachel, en bij de dienaressen Zilpa en Bilha in totaal 11 zonen en 1 dochter verwekt. Omdat zijn oom Laban zijn succesvolle en ijverige schoonzoon niet kwijt wil vluchten ze stiekem weg. Laban achtervolgd Jacob maar God komt tussen beide spreekt in een droom tot Laban zodat hij hen verder laat trekken.
Jacob trekt verder en dan staat er: "...de engelen van God ontmoeten hem." God bemoedigt Jacob in zijn angst voor zijn broer. Direct daarop laat Jacob een boodschap naar Ezau overbrengen dat hij terugkomt en dat hij hoopt dat Ezau hem vriendelijk gezind zal zijn. Maar van zijn knechten krijgt hij te horen dat Ezau eraan komt met een leger van 400 man en dan wordt hij vreselijk bang. Hij verdeelt zijn bezit in tweeën en bidt:
"God van mijn vader Abraham, en God van mijn vader Izaäk, Here, Die tegen mij gezegd heeft: Keer terug naar uw land en uw familiekring, en Ik zal u weldoen –ik ben te onbeduidend voor al de blijken van goedertierenheid en al de trouw die U Uw dienaar bewezen hebt. Immers, slechts met mijn staf ben ik de Jordaan hier overgestoken en nu ben ik tot twee kampen uitgegroeid! Red mij toch uit de hand van mijn broer, uit de hand van Ezau; want ik ben bevreesd voor hem; anders zal hij komen en mij en de moeders samen met hun kinderen neerslaan! U hebt immers gezegd: Ik zal u zéker weldoen en Ik zal uw nageslacht maken als het zand van de zee, dat vanwege de menigte niet geteld kan worden!" (genesis 32)
Dan volgt er een vreemd verhaal.
Midden in de nacht laat hij zijn vrouwen en kinderen het riviertje de Jabbok oversteken en keert alleen terug naar het kamp. En een Man vocht daar met hem tot het dag werd.
De Man kon niet van Jacob winnen en slaat de heup van Jacob uit de kom. Toen zei de Man: "Laat Mij los, want het wordt dag." Maar Jacob zegt: "Ik laat u niet los, voordat U mij hebt gezegend." De man vraagt naar Jacobs naam. "Toen zei Hij: Uw naam zal voortaan niet meer Jakob luiden, maar Israël, want u hebt met God en met mensen gestreden, en hebt overwonnen." Jacob noemt die plaats Pniël want zegt hij: "Ik heb God recht in de ogen gekeken en toch is mijn leven gespaard."
In het Bijbelboek Hosea staat nog iets over deze ontmoeting:
"In de moederschoot pakte hij zijn broer bij de hielen; in zijn kracht streed hij met God. Hij streed met de Engel en overwon; wenend vroeg hij Hem om genade." (Hosea 12)
Ondanks dat Jacob de strijd heeft gewonnen smeekt hij om genade en om een zegen. Hij weet dat degene met wie hij streed vele malen sterker is. Het is genade dat hij deze strijd heeft gewonnen en hij vraagt om Zijn zegen. In Hebreeën 7:7 staat dat de mindere altijd gezegend wordt door de meerdere. Jacob erkent dat, hoewel hij in de strijd overwon, degene met wie hij strijd zijn meerdere is.
Jacob verwijst aan het eind van zijn leven ook nog een keer naar de Engel:
"En hij zegende Jozef en zei: De God voor Wiens aangezicht mijn vaderen, Abraham en Izaäk, gewandeld hebben, de God Die mij als herder geleid heeft, mijn leven lang tot op deze dag,
de Engel, Die mij verlost heeft van al het kwaad, zegene deze jongens, zodat door hen mijn naam en de naam van mijn vaderen, Abraham en Izaäk, genoemd zal blijven en zij in het midden van het land in menigte zullen toenemen."
Door de strijd komt de zegen en zo leert Jacob God kennen van aangezicht tot aangezicht. Door wat het hem ook kost God vast te blijven houden en hem de zegen te vragen in plaats van de zegen te stelen. Jacob veranderd, hij heet niet langer bedrieger maar strijder met God. Leg je leven maar in Zijn hand en strijd de goede strijd. Zijn genade is genoeg. Jezus heeft de strijd gestreden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten