"De zonde betaalt een hard loon: de dood! Maar de genade van God geeft wat niemand verdient: eeuwig leven met Christus Jezus, onze Here." (Romeinen 6:23)
Toen Jozua en zijn leeftijdsgenoten waren gestorven kwam de volgende generatie die niet vertrouwd was met wat de Here voor Israël had gedaan. Ze begonnen zich te vermengen met de overgebleven omringende bevolking en hun afgoden te aanbidden. Daarom leverde Here ze uit aan de omringende volken. Ze kregen het zwaar te verduren maar telkens redt hen de Here...
De Here liet steeds weer richters opstaan om ze te bevrijden, dan hadden ze rust zolang de richters leefden. Maar telkens als een richter stierf ging het volk weer zijn eigen gang en deed zijn eigen zin. Het ging van kwaad tot erger.
" En de Here stuurde Gideon, Balak, Jefta en mij, Samuel. Zo bevrijdde hij u uit de greep van de vijanden die u omringden en kon u hier onbezorgd wonen."
(1 Samuël 12:11-12)
Maar het volk wil geen richters. Ze willen niet langer dat God als Koning over hen heerst. Ze willen een mens als Koning. Zichtbaar en tastbaar. Ze vergeten dat een menselijke koning ook Gods Koningschap moet erkennen om ze werkelijke vrede te kunnen geven. God is de Heer der heren en de Koning der koningen. Toch had God al voorzien dat het volk zou verlangen naar een aardse koning. En gaf in de woestijn al een paar waarschuwingen en geboden.
"Wanneer u in het land komt dat de Here, uw God, u geeft, en u dat in bezit neemt en erin woont, en u dan zegt: Ik wil een koning over mij aanstellen, zoals al de volken die rondom mij zijn, dan moet u voorzeker hem tot koning over u aanstellen die de Here, uw God, verkiezen zal. Uit het midden van uw broeders moet u een koning over u aanstellen; u mag geen buitenlander over u zetten, die uw broeder niet is. Maar hij mag voor zichzelf niet veel paarden aanschaffen en het volk niet laten terugkeren naar Egypte om veel paarden aan te schaffen, omdat de Here tegen u gezegd heeft: U mag nooit meer langs deze weg terugkeren. Ook mag hij voor zichzelf niet veel vrouwen nemen, anders zal zijn hart afwijken. Hij mag voor zichzelf ook niet al te veel zilver en goud nemen. Verder moet het zó zijn, als hij op de troon van zijn koninkrijk zit, dat hij voor zichzelf op een boekrol een afschrift van deze wet schrijft, vanuit de rol die onder het toezicht van de Levitische priesters is. Dat moet bij hem zijn en hij moet er alle dagen van zijn leven in lezen om de Here, zijn God, te leren vrezen en om alle woorden van deze wet en deze verordeningen in acht te nemen door ze te houden, opdat zijn hart zich niet verheft boven zijn broeders, opdat hij niet afwijkt van het gebod, naar rechts of naar links en opdat hij zijn dagen verlengt in zijn koninkrijk, hij en zijn zonen, te midden van Israël. (Deut 17)
Samuel zei: ‘Dit zegt de Heer, de God van Israël: ‘Ik heb jullie uit Egypte bevrijd. Ik heb jullie gered van de Egyptenaren en van alle andere vijanden. Ik heb jullie altijd gered uit rampen en moeilijkheden. Maar nu willen jullie mij niet meer gehoorzamen, en jullie vragen om een koning! Goed, kom dan maar met alle stammen en families voor mijn altaar staan.’’
Saul wordt als koning gezalfd maar al na 2 jaar koningschap wordt hij uit angst voor mensen God ongehoorzaam. Hij vertrouwt niet op God. God heeft dan al een andere koning op het oog.
"maar nu zal uw koningschap geen stand houden. De Here heeft een man naar Zijn hart voor Zich uitgezocht, en de Here heeft hem de opdracht gegeven een vorst te zijn over Zijn volk, omdat u niet in acht genomen hebt wat de Here u geboden had." (1Sam13:14)
David is de man naar Gods hart. Hij blijft op Gods goedheid vertrouwen ook al is hij zondig en neemt hij verkeerde beslissingen. David keert steeds terug en zoekt Gods wil. Hij vertrouwt zijn leven aan Hem toe. Hij weet God is goed en dat alleen bij Hem redding is. Voor David was God de werkelijke Koning. David die profeteert in de psalmen van de komende Koning die een eeuwig Koningschap zal leiden.
"De Here heeft tot mijn Here gesproken: Zit aan Mijn rechterhand, totdat Ik Uw vijanden gemaakt zal hebben tot een voetbank voor Uw voeten. De Here strekt Uw machtige scepter uit vanuit Sion en zegt: Heers te midden van Uw vijanden. Uw volk is zeer gewillig op de dag van Uw kracht, getooid met heilig sieraad; uit de baarmoeder van de dageraad is voor U de dauw van Uw jeugd. De Here heeft gezworenen Hij zal er geen berouw van hebben: U bent Priester voor eeuwig, naar de ordening van Melchizedek." (Psalm 110)
Deze woorden spreekt David over Jezus Christus. Deze psalm haalt Jezus aan als hij door de Farizeeërs wordt gevraagd naar zijn bevoegdheid en zijn claim dat Hij de Messias is. Hij is de Zoon van David. De werkelijke Koning/Priester die komen zou. Zijn Koninkrijk die niet van deze wereld is.
"‘Ik heb voor jullie een vraag over de messias. Van wie is hij een zoon?’ De farizeeën antwoordden: ‘De messias is de zoon van David.’ Jezus zei tegen hen: ‘Maar David zelf noemde hem Heer. Want dit zijn Davids woorden, die de heilige Geest hem liet zeggen: «God zei tegen mijn Heer: Kom naast mij zitten, aan de rechterkant. Ik zal je vijanden diep voor jou laten buigen.» David noemde de messias dus zijn Heer. Hoe kan de messias dan tegelijk Davids zoon zijn?’" (Matt 22)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten